De Ondergang van Spera'B

Zaterdagmorgen om 8.00 ging ik weg. Ik had vrij slecht geslapen en hab al dagen het gevoel uitgeput te zijn door de waanzin op het werk. In Weert stapte een meisje (lnge) in. die in Groningen ging studeren. Ze was een enthousiaste praatster die op een keerpunt in haar leven zat en bezig was haar studentenleven in Groningen op te bouwen. In Amersfoort zou Eit instappen. maar ik zag hem niet op het perron staan.Toen de trein wegreed ben ik hem gaan zoeken, maar de trein bestond niet uit een reeks wagons, maar uit losse treinstellen die met zo'n ronde kop tegen elkaar zaten. Wij zaten in het achterste stel en Eit ongetwijfeld daarvoor. Toen we in Zwolle stopten. zag ik hem staan. Samen hebben we de reis naar Lauwersoog afgemaakt. Ook Eit zat op een keerpunt in zijn leven. De maand juli was zijn laatste werkmaand en augustus zijn eerste maand als gepensioneerde man. Om kwart voor twee waren we in Lauwersoog en we hadden de sloep snel gevonden.

Foto hierboven: De tweemaster Spera'B was een oude open reddingsloep waar een kajuit opgebouwd is. Achteraf is het makkelijk om de constructie te bekritiseren waarmee de open sloep waterdicht was gemaakt. Het onderzoek van de scheepvaartinspectie geeft als vermoedelijke oorzaak van de ramp een onvoldoende waterdichtheid van het motorcompartiment.

Marc had alles perfect geregeld: inkopen gedaan en klusjes geklaard. Zo was hij nu het life-raft op het dek aan het monteren. Ik was moe en ben gaan slapen. Ik verlangde naar het gevoel dat je met zeezeilen kunt hebben: dat je na een paar dagen op zee het gevoel hebt dat je van een andere planeet komt als je weer voet aan land zet. Aan de ene kant ben je dan doodmoe, maar aan de andere kant krijg je dan energie op een heel ander front. Te lang trekt zo'n eenzijdige bron slechts een soort energie uitje, die je dat alledaagse moe-gevoel geeft van niks bijzonders gedaan en toch dood-op. Daarna kwamen Marc en Eit terug en praaten we even met de mensen van het schip naast ons over zeilen, de tocht naar Engeland en kwam het onderwerp van hoe goed het schip en de bemanning waren. Het oude verhaal kwam boven dat of een schip het haalt voornamelijk bepaald wordt door de bemanning en we uitten ons vertrouwen in Spera. Eit meldde laconiek dat hij met pensioen gaat, inmiddels afgeschreven is en bij problemen wel overboord gezet kan worden. Hij heeft een gouden karakter en is vrolijk en vol zelfspot, maar speelt blijkbaar met deze gedachte. We halen Spera door de sluis naar de buitenhaven en eten in het restaurant dan vis. Met hoog water verlaten we de haven van Lauwersoog. Er is weinig wind en de stroom spoelt ons in de richting van het zeegat. Langs de kust zien we Wierum waar overgrootmoeder leefde. Overgrootvader was visser en is uiteidelijk gestorven door de zee. Hij is op zee ziek geworden en was niet op tijd terug om behandeld te worden en is gestorven aan een longontsteking. Overgrootmoeder is 102 geworden en ze was een markant karakter en een bekendheid in het dorp. Na de dood van overgrootvader heeft ze alle knderen alleen verzorgd en opgevoed. Haar geld verdiende ze door vis te venten. Ik ben weer gaan slapen. Ik zat nog steeds met dat muffe gevoel in mijn hoofd. Het gevolg van een stoffige baan met te veel stress: de prijs voor een redelijk salaris. Toen ik wakker werd lagen we op een rustige zuidwesten wind. De vakantie was begonnen. We zagen de vuurtoren van Ameland. Het was donker en de zee was rustig. Er stond zuidwest kracht vier en de volgende dag zou de wind ruimen naar noordwest vijf a zes. Daarom koersten we noordwest om hoogte te winnen. Het was een heldere nacht. Langzaam kwam de vuurtoren van Terschelling in zicht en Eit verteld over sterrenbeelden. Ook zondag ging het zo verder. 's middags kwamen er stormwaarschuwingen: die noordwester zou geen kracht vijf maar kracht acht worden. Die zondag hadden we wat buien en moesten af en toe een rif steken en er weer uithalen. We hadden lekker gegeten. Marc had draadjesvlees gekocht, dat goed smaakte. Het verbaasde me dat Eit niets at.


Om tien uur had ik weer wacht en ging Marc rusten. De wind ging draaien en we moesten steeds noordelijker sturen. Ik peilde het lichtschip Texel. dat we iets oostelijker dan zuid hadden. We waren dus in ieder geval vrij van het land. Toen zijn we om een uur of elf overstag gegaan. De wind waaide uit het noordwesten en begon toe te nemen. Eerst dacht ik dat het alleen een bui was. Maar op een gegeven moment heb ik de kluiver eraf gehaald. Het verbaasde me hoe hard het al tekeer ging toen ik daar op de boegspriet zat. Vanuit de kuip onderschat je dit soort klussen vaak. Daarna heb ik samen met Marc het grootzeil er tussen uit gehaald. Het was goed van Marc om druk te zetten op het minderen van zeil, want het ging steeds harder waaien. Zo rond middernacht, stormde het volop. We voeren op de fok en de gereefde bazaan in zuidwestelijke richting. Er stond een wanige goldslag en ik werd ziek. Het diner heb ik iets na middernacht een tweede keer mogen proeven op zijn weg naar buiten. Ik ging binnen liggen en ik was nat, koud en ziek en binnen werd ik ook nog bang. Je hoort het schip alleen maar op de golven petsen, zonder dat je weet waarom. Ik durfde me niet uit te kleden omdat ik als er iets mis ging onmiddellijk naar buiten wou kunnen. Ik fantaseerde over hoe ik opgesloten zou kunnen zitten in de kajuit. Van binnenuit kreeg ik het luik maar moeilijk open. Marc zei dat het buiten geen zeilen meer was, maar uitsluitend overleven. Iets over tweeen wilde Marc even rusten en ben ik naar buiten gegaan. Eit zat aan het roer en ik zat ernaast. Vastgeketend aan het schip zaten we daar in de regen en de storm. Er stonden hoge golven. Als we ineen dal lagen kwamen de toppen ongeveer tot, halverwege de mast. Het waren lange golven. De gemiddelde golflengte kan wel eens honderd meter zijn geweest, waardoor ons schip het karakter van een kurkje kreeg. Het was immers veel kleiner dan de afmetingen van de golven. Het schip liep prachtig door de golven, loefde op bij het beklimmen van een golf en viel afbij een afdaling. Eit hoefde maar weinig roer te geven en zat onbewogen aan het roer. Zo af en toe kwam een golf over en kregen we een klets water in de nek. Ik was door en door nat. Toen Eit moest pissen om een uur of drie nam ik het roer over. We zaten toen midden tussen de eerste rij booreilanden., waar we ruime afstand van hielden. Plotseling met een klap kapseisde het schip. Ik heb geen extreme golf ofwindvlaag gezien.

Ik vloog overboord en hing aan mijn life- line in het water. Ik trok mijzelf aan boord en toen stond de machine kamer al vol met water. Het luik lag niet meer op de machine kamer en deze moet zich in een keer vol met water hebben geschept. Vanuit mijn eigen claustrofobie dacht ik onmiddellijk aan Marc. Ik gooide het luik open waardoor eigenlijk ook de kajuit volliep. Daarna begon ik met het losknopen van het life-raft. Ik heb geen moment gedacht dat het schip nog te redden zou zijn. Het schip had zijn drijfvermogen verloren en elke golfkwam over. Marc had het life-raft veel te goed vastgeknoopt. In zo'n situatie duurt het een oneindigheid om een knoop los te halen. Inmiddels was Marc ook boven en hielp mee. Hij had het vastgeknoopt en was blijkbaar ook sneller in het weer losknopen. Toen zag ik dat Eit in problemen was. Dit is voor mij het meest angstaanjagende beeld. Bij hoge golven kon hij al niet meer boven blijven. Hij zat met zijn life-line vast aan een zinkend schip. De bajonethaak zat vast aan de zeereling en zat al ruim onder water. Die kon niet meer los. Eit zat in een soort kinderspeeltuigje waaraan de lijn vastzat. Hij morrelde zonder veel succes aan de riemsluiting om zijn middel. Ik begon aan de twee sluitingen van de schouderbladen. Tijdens een golf moest ik zwemmen en ging hij kopje onder. In gedachten zag ik hem al gaan de oude man. Ook nu krijg ik een raar gevoel hiervan in mijn maag. Als ik me op dit beeld zou fixeren, zou ik ook nu nog moeten braken. De riemen kwamen los en ook dan duurde het nog lang voordat hij zich uit zijn tuigje had bevrijdt. Toen Eit los was dreef het reddingvlot al. Marc had het losgekregen en aan het touw gerukt en waarempel het blies zichzelf op. Marc en ik klommen erop. Toen merkte ik dat Eit toch echt een man van zestig was. We moesten hem het vlot op trekken. Daar lagen we in een wilde zee met zijn drieen op een reddingsvlot dat ondersteboven lag. Met een hand hield ik Eit vast en met de andere Marc. Marc had alleen een broek aan en zijn bovenlijf was onbloot. Voor ons lag Spera'B. We lagen vlakbij het bazaanzeil waarvan nog een heel deel boven water uit stak. Marc had de pikhaak te pakken die daar ronddreef en trok ons naar de bazaan toe. Hij had Eit zijn zakmes gekregen en wou een stuk uit het bazaanzeil. Ik was bang : Marc bewoog te wild voor dat glibberige vlot en het mes kon het vlot beschadigen. Ik wou weg van het zinkende schip met al zijn scherpe punten. Het is mij nooit duidelijk geworden wat hij had willen doen met dat stuk zeil. Behalve als souvenir van Spera ha het geen functie kunnen hebben. Toen gaf Marc het op en hadden we een moment rust. Ik probeerde mijn zwemvest op te blazen. Het was zo'n djng van trek maar aan het touwtje en het blaast zich op. Ik trok aan het touwtje en er gebeurde niets. Zat ik met daar op te winden over een zwemvest dat het niet doet. Alsof ik nog even naar de fabrikant zou kunnen gaan om dit garantiegeval te regelen. Het vlot lag onderste boven en we wisten dat we weer de zee in moesten. Voor Eit moet dat een hele opgave zijn geweest. Het vlot ging eigenlijk verrassend makkelijk om. We trokken Eit weer aan boord en lagen toen in een soort kinderbadje op de vliegende zee. We kropen onder een zeiltje zodat in ieder geval een beetje afgescheiden waren van de buitenwereld. Binnen lag een pakketje met: twee peddels, een drijfanker, een zaklantaarn, twee extra batterijen, drie onduidelijke zwarte tuutjes, een pomp en een reparatiesetje met plakkers voor het vlot. In de wand van het vlot zaten nog een aantal zakjes: een drijfring aan een stuk touw, een zakmes, een spons en een onduidelijke oranje zak die door een ring werd opengehouden, die we gekscherend het olifantencondoom noemden. Dat was ons totale bezit: geen eten, geen drinken, geen vuurpijlen of rookpotten om andere schepen te waarschuwen. Het tentje had middenin een versterking waar een peddel precies in pastte. Aan het tentzeil zaten elastieken lusjes die je achter de rubber dopjes op het vlot kon wippen. Op een plek hadden ze het tentzeil opengelaten. De maker was zeker bang dat het vlot niet voldoende zou ventileren. Zo zat ik in de storm met een tentzeiltje te hannesen. Ik hield de punt omhoog door een peddel op mijn knie te zetten. Het was een tuitelige constructie. Telkens als ik die peddel liet schieten begon het geflapper van het zeiltje in de storm weer. Telkens als er een golf overkwam brak er weer zo'n elastieken lusje, zodat het tentje weer losser kwam te zitten. Op een gegeven moment hadden we al onze handen nodig om de kapotte punten vast te houden. Zo lagen we daar gedrieen tegenover elkaar in een vlot waarin een laag water stond onder een flapperend zeiltje dat we met de hand vasthielden. Vlak naast ons lag nog altijd Spera.

De voorpunt, de fok, de boegspriet en de grote mast staken nog altijd boven water uit. We zaten slechts enkele mijlen van een olieplatform. Ik heb nog een tijdje met de zaklantaarn in de fok geschenen. Er was geen reëele kans dat ze dat zouden zien, het was gebaseerd op wanhoop. Langzaam werd het licht en ik werd steeds beroerder en passiever. De eerste keer dat ik moest braken kwam er nog wat gal uit, maar daarna helemaal niets meer en bestond het braken alleen nog maar uit het verkrampen van van spieren. Ik lag daar maar in het water in het vlot te braken en te rillen. Godzijdank werd Marc toen wat actiever en ging hij door met de opbouw van de tent. Hij sneed en stuk lijn af van de drijfring en repareerde de losgescheurde elastieken ringen. Hij sneed een stuk van zijn laars af en bond daalmee de twee peddels aan elkaar. Niet dat de middenpaal ons steunde, nee, we moesten hem nog steeds overeind houden. Marc had nog steeds een ontbloot bovenlijf en ik gafhem mijn vest. Ik geloof niet dat hij erg tevreden was over mijn vest. Het was natuurlijk doorweekt en gaf niet veel warmte. Hij begreep ook waar het olifantencondoom toe diende. De ring hield de zak open en was vervormbaar zodat je er goed water mee kon scheppen uit allerlei hoeken van het vlot. Door veel te hozen ging de waterspiegel in het vlot omlaag. Telkens als je het water redelijk uit het vlot had, kwam er weer een nieuwe breker binnen. Vaak hoorde je die rollers al van ver aan komen. Dan bezworen we ze, en geboden ze om niet binnen te komen. Soms kwam een golf ook plots binnen zetten zonder enige waarschuwing. We zetten de zee op een rantsoen van maar een overslaande golf per uur. Maar de storm raaste door en trok zich niets aan van onze rantsoenering. Toen het ging regenen hield ik het hooszakje buiten om drinkwater op te vangen. We hadden alle drie dorst. Als je het kort buiten hield, zat er vrijwel niks in en als je het lang buiten hield kreeg je na een tijdje er vanzelf een golf zout water in. We zagen een schip en Marc fluiten op het fluitje van zijn reddingsvest. Het schip was veel te ver weg. Ons horen konden ze sowieso niet en de kans dat ze ons zagen was erg klein. Ons vlot was zo laag en was maar een klein gedeelte van de tijd zichtbaar. Alleen op de toppen van de golven zagen we het schip. Het was al vroeg in de morgen dat Marc zag dat we door de wind naar een boortoren toegeblazen werden. Eindeloos langzaam komt zoiets dichterbij en zie je meer details. Er voer een schip rondjes om het platform. We probeerden de aandacht te trekken door het zonlicht met het verchroomde zakmes naar het platform te reflecteren. Je leest vaak dat dat van verafgezien wordt. Als je op zo'ngolfslag in een reddingsvlot ligt is het echter vrijwel onmogelijk om de straal te richten. Bovendien was het zakmes een beetje geroest. En dus gingen we maar door met onze werkzaamheden: het eindeloze vasthouden van de peddels die met een stuk laars aan elkaar vast zaten en het uithozen van overkomend water. Zo ging het uren door terwijl we steeds dichter bij het platform kwamen. We zouden er praktisch tegenaan gaan. En dan op een gegeven moment zie je het schip draaien en recht op je af stomen. Juichen, lachen, zwaaien, fluiten. In no-time lig je dan langszij. Eerst ging Eit. Hij had veel hulp nodig om aan boord te komen. Nou was het ook best lastig om over te stappen, want er stonden nog steeds hoge golven. Daarna ging Marc en ik als laatste. Speciaal voor deze overstap had ik nog dat zwemvest met de mond opgeblazen. Ik was alweer extra zekerheden aan het zoeken. Ik zou niet verzuipen bij deze relatief veilige overstap. Ik had net twee stappen op die ladder gezet of ik werd door de zeelui in de lurven gepakt en aan dek gesmeten.

Foto op het dek van het schip de Torgny. Op het liferaft zitten van links naar rechts: Jan van Hemert, Marc van Hemert (broer), Eit Algra (oom) en een matroos van de Torgny. Staand van links naar rechts: de kapitein, een matroos, de kok en nog een matroos.

Toen stonden we daar met zijn drieen in het gangetje en vielen elkaar in de armen. We hadden het gehaald. We trokken onze natte kleren uit en zaten in onderbroeken onder een dekentje in de kombuis een kop erwtensoep te eten. We kregen een setje droge kleren van de bemanning. Marc en ik kregen kleren van de kok en Eit kreeg een broek van de dikke matroos. Het was een potsierlijk gezicht. Hij kon wel drie keer in die broek. Ook werd zijn hoofd verbonden. Hij had bij het verlaten van Spera zijn hoofd tegen de giek van de bazaan gestoten en een flinke hoofdwond opgelopen. Hij was zo te zien wel verguld met zijn nieuwe hoofddeksel (een wat rommelig aangelegd verband). We gingen toen eerst even te kooi. Ik lag met Marc in de hut van de kok en Eit lag in de hut van de stuurman. We konden de slaap niet vatten en begonnen te praten. Voor het eerst begon Marc over de materiële dingen. Zijn gerichtheid op Spera en hoe een centrale plaats zij in zijn leven had. Hij vond het wel een logisch einde om Spera zo weg te brengen. Hij had haar proberen te verkopen, maar had een te grote gehechtheid aan het schip. Daarna kwam het avondeten en belde ik Naus op over de marifoon. Het was maar goed dat de familie pas wist dat we waren vergaan nadat we waren gered. Ons moeder was absoluut door het lint gegaan. Dat was toch wel kenmerkend aan ons groepje: niemand is ooit in paniek geraakt. Je hoort wel eens van die wilde verhalen van mensen die iemand knock-out moeten slaan omdat hij in paniek en doodsangst wild om zich heen slaat en schopt. Bij ons was die doodsangst meer een berusting van het type: als dit ons laatste moment is, dan is dit ons laatste moment. Dan gekoppeld aan het onzelfzuchtig steunen van elkaar. Schipbreuk lijden is geen lolletje, maar ik kan me geen betere mensen voorstellen om schipbreuk mee te lijden.

Jan van Hemert