Jan van Hemert / Rocquigny / De laatste reis


Goedemorgen. Welkom dat u vandaag hier gekomen bent om afscheid te nemen van onze broer Job. Ik zal u proberen iets te vertellen over mijn kleine broertje en over wat ik “de laatste reis” noem. Job was een heel zachtaardig mens in een wereld die in vergelijking te hard voor hem is. Zo moest hij met zware long problemen vuil werk doen. Hij moest vodden kapot snijden als onderdeel van de afvalverwerking waarbij veel vezels en stof vrijkwam. Hij kwam niet voor zichzelf op want hij was te zacht voor de wereld … afgelopen vrijdag nog stond hij in zware ademnood voor me en vroeg hij of hij zich ziek mocht melden … terwijl hij kon nauwelijks staan of lopen. Dat was typisch Job, hij had problemen maar wilde niemand tot last zijn.

Job had al jaren long emfyseem. Tijdens de voorbereiding van de begravenis, ben ik op zoek gegaan, naar de laatste foto waarin hij er nog goed uitzag. Op de kaart ziet u die foto genomen in een klim park tijdens de verjaardag van mijn dochter in Zwitserland. Dat was in 2008. Zes jaar terug was de laatste foto genomen waarop hij nog goed uitzag. Maar ook toen was hij al ziek. Onmatig drinken, roken en het gebruik van hasjiesj hadden zijn lichaam verzwakt. Toen meer dan de helft van zijn longcellen verteerd, verkleefd of afgestorven waren, kreeg hij officieel de diagnose long emfyseem. En ook na die diagnose hield Job niet op met roken. Want Job verzorgde zijn lichaam slecht en hij deed vaak zijn kunstgebit niet in. Hoe slecht zijn longen ook werden, Job bleef gewoon roken. Iedereen wist dat dit niet kon, dat als je het lichaam zo behandelt dat het lichaam er dan op een gegeven moment mee ophoudt. In deze context heb ik Job dan ook vaak gevraagd wat hij nog wilde in het leven.

Na het overlijden van onze ouders in 2011 waren er maar weinig dingen die Job nog interesseerde in deze wereld. Job bleef ook na de dood van onze ouders sterk verbonden met onze ouders. Ik ben dan natuurlijk ook blij dat hij in het graf begraven wordt waar ook onze moeder ligt en de as van onze vader is. Pa had een zomerhuis in Rocquigny en een paar weken terug vroeg ik Job of hij eind oktober met mij naar Rocquigny wilde gaan. En dat was een van de dingen die hij nog wilde in het leven. Daar kende hij het goed, daar had hij goede herinneringen aan en dat vond hij fijn. En ik? Ik was blij om Job te ontmoeten en Job iets te kunnen bieden wat hem nog interesseerde in deze wereld.

Afgelopen woensdag kwam hij met de trein van 17:42 in Couvin aan en daar haalde ik hem op. Hij zag er slecht uit, nog slechter dan op mijn verjaardag toen ik hem het laatst had ontmoet. Hij had moeite om van de trein naar mijn auto te lopen die nog geen100 meter verderop geparkeerd stond. Elke 5 meter stopte hij om uit te hijgen. Zijn denken was gericht op vroeger, op wat hij kende. Bijvoorbeeld dat ik niet de route reed die pa altijd reed en dat mijn weg meer hobbels had. Ik had zijn bed in zijn eigen kamertje boven opgemaakt, maar hij kon nauwelijks de trap op komen. De tweede nacht heb ik een bed voor hem in de kamer beneden direct bij de kachel gemaakt, zodat hij niet meer de trap op en af hoefde. Met een zekere regelmaat had Job paniek aanvallen. De paniek ontstond doordat hij niet ademen kan. Het ademen en kreunen klonken ronduit afschuwelijk. Dan haalde ik zijn zware medicijnen. Een puffertje waarmee hij weer tot zichzelf kon komen.

Toen hij op zaterdag wakker werd, lukte het hem niet eens om overeind te komen. Hij haalde het niet tot zijn plasemmer en kon de urine alleen maar laten lopen. Hij zag er enorm tegenop om zelf op zondag met de trein naar Amsterdam te moeten gaan. Ik vroeg hem wat hij wilde. Of ik hem naar het ziekenhuis in Rethel moest brengen. Toen ik hem aanbood om hem naar het VU-ziekenhuis in Amsterdam te brengen, was hij blij. Vandaar kon hij zelf thuis komen. Het werd een waanzinnige rit, met regelmatig stoppen voor een zwaar hijgende Job. Job’s stressbestendigheid was laag. Toen hij bij Charleroi de weg wees schoot hij in de stress en kreeg een afschuwelijke aanval. Zaterdagavond om half elf kwamen we bij de eerste hulp van het VU-ziekenhuis aan.

Als je mij als niet-medicus, als leek, gevraagd zou hebben wat de toestand van Job was, dan zou ik gezegd hebben: Job was slecht maar stabiel. Ook reageerde hij op de puffertjes en daarom dacht ik dat ze hem in het ziekenhuis zouden kunnen oplappen, met zuurstof en andere wondermiddeltjes. Het tegenovergestelde gebeurde en een paar uur later was Job dood. In het ziekenhuis was Job uit zijn vertrouwde omgeving in een onbekende omgeving die veel stress gaf. Met stress kon Job niet goed omgaan. Met stress kon Job niet goed ademhalen. Ze probeerden nog van alles in het ziekenhuis.

Ik ben erbij als om kwart over vijf de monitor aangeeft dat zijn hart steeds langzamer klopt. En er daarna mee ophoudt. Zo eindigt Job’s laatste reis naar Rocquigny.

We wisten allemaal al jaren dat Job naar zijn einde toe aan het werken was, dat hij het roken, het drinken en de drugs niet opgaf en dat deze manier van leven zou leiden tot de dood. Ik was bang dat hij alleen in zijn woning zou sterven en dan pas weken later gevonden zou worden. Niemand wist toen nog hoe het zou gaan … nu wel.

Job, ik weet dat je dacht en bang was dat je mij met je problemen opzadelde, maar dat is niet zo. Je hebt mij niet met je problemen opgezadeld. Ik ben juist blij dat je niet alleen bent gestorven. Bedankt dat je naar Rocquigny gekomen bent. Bedankt dat ik je heb mogen begeleiden op deze laatste reis.

Vaarwel Job, het ga je goed.